Wij stonden in de schuur mijn vader scherpte
zijn beitels, bot van dagelijks gebruik.
De slijpsteen die ik rond mocht draaien knerpte
als een protest na elke nieuwe duik.
En kijkend naar het afdruipende water
flitste er een gedachte door mij heen.
Wat zou er nog van overblijven later
wanneer zou hij versleten zijn die steen?
Mijn vader zou het vast en zeker weten
voor mij was er geen wijzer man als hij.
Wanneer vroeg ik hem is die steen versleten
wanneer koopt U een nieuwe en hij zei:
Het slijpen stakend en terwijl hij lachte
zijn blauwe ogen van verbazing groot.
Een nieuwe steen zet die uit je gedachten
als deze opgebruikt is ben ik dood.
Ik keek verbluft voor het eerst ging ik beseffen
dat in het leven ook een sterven is.
Maar dat mijn vader dit zou kunnen treffen
vervulde mij als kind met angst en droevenis.
Kom pak de slinger maar weer zei hij luchtig
gehoorzaam draaide ik de steen weer rond.
Toen hield ik even stil en streelde vluchtig
zijn ruwe werkhand waarin de beitel zich bevond.
Kom Willemijn zei hij we gaan de boom versieren
het is kerstavond en je mama wacht.
Met klokjes, ballen. slingers en met echte kaarsjes
de boom moet opgetuigd zijn voor de nacht.
Ik ben daarna vaak naar de schuur gelopen
de ronde steen bleef altijd even groot.
Mijn kinderhart eerst nog door angst bekropen
jubelde dan hij gaat nog lang niet dood.
Veel jaren later toen de dood hem haalde
en hij door ons naar het kerkhof was gebracht.
Heb ik terwijl de kist heel langzaam daalde
ineens weer aan die slijpsteen terug gedacht.
Toen wij na het afscheid weer thuis waren gekomen
ben ik die avond behoedzaam naar de schuur gegaan.
Zonder dat iemand mij heeft waargenomen
bleef ik droef peinzend bij de slijpsteen staan.
Ik draaide hem weer rond het knerpend klagen
bracht voor mijn ogen toen hetzelfde beeld.
Van die gebeurtenis uit lang vervlogen dagen
Toen ik die kerstavond mijn vaders werkhand heb gestreeld.
Wil Kersting